Ritje Winschoten
Hij kan het zelf, in de auto klimmen, als ik maar even de rollator achterin wil leggen. Ik krijg een uitgebreide instructie hoe het ding ingeklapt kan worden. “Tja, want die rollator zorgt ervoor dat ik nog een beetje op de been blijf”. Hij heeft een tijdje in een rolstoel moeten zitten, en heeft er veel voor over om dat niet weer mee te maken. Maar ja, de laatste tijd gaat het lopen wel moeilijker. Als hij naar het ziekenhuis in Delfzijl had gemoeten, had ie zelf zijn auto gepakt. Maar Winschoten, Winschoten is net even te ver, vooral nu hij zo met zijn ogen zit.
Onderweg kijkt hij zichtbaar genietend om zich heen; het tarwe is bijna rijp en de combines staan klaar om te gaan oogsten. Vroeger, vertelde hij, ging hij er rond deze tijd vaak op uit met zijn auto, zette hij deze ergens op een parkeerplaats neer, en ging hij gewoon zitten kijken naar alle bedrijvigheid op het land. Zijn auto, zijn trots, ja, niet zo eentje als deze, een kleintje, maar wel zijn eigen. Hij moest een tijdje geleden 3 rijlessen nemen, en dan werd zijn rijbewijs weer verlengd.
Als hij niet op zijn kamer is, en de auto is weg, dan is hij op pad. Hij is niet zo iemand die veel drukte opzoekt, hij is graag in zijn kamer. Toch is hij veel alleen, en is hij blij met de dames van de keuken en de zorg, die af en toe even langskomen.
We rijden langs de steenfabriek bij Scheemda en hij vertelt over zijn jaren die hij gewerkt heeft in zo’n fabriek. Dagen van zeven tot zeven, zes dagen per week. Hij weet nog goed dat hij de zaterdagmiddag vrij kreeg. Tjonge, die zaterdagmiddag vrij, wat een tijd kreeg je er dan bij! Toen ik vroeg of hij dan de zaterdagavonden ook op stap ging, kreeg ik geen antwoord, maar zag ik aan een glimlach om zijn lippen en een lichtje in zijn ogen, dat hij even terug ging naar deze zaterdagavonden.
Zwijgend zitten we een tijdje naast elkaar, ieder met onze eigen gedachten, en rijden we Winschoten binnen. Hij is hier vroeger veel geweest voor het werk, maar ziet dat alles anders is.
Zn mobiele telefoon gaat over, maar hij hoort het niet. Hij grabbelt wat in zijn jaszak als ik hem erop attendeer, en wat haperend komt er een gesprek op gang. Of iemand hem straks weer op wil halen uit Winschoten. Als het in Delfzijl was geweest, was hij er toch zelf met de auto naartoe gereden, maar ja, daar kon hij niet terecht.
Er is een wegomleiding en samen zoeken we naar het ziekenhuis. Daar aangekomen weert hij mijn helpende hand en wil hij zelf weer uit de auto klauteren. Ik pak de rollator en hij knikt me nog even toe als hij naar de receptie loopt; “ik red mie wel”.
Als ik terug rijd, met de radio aan om de stilte te verdrijven, denk ik aan de verhalen van deze man, die al zoveel heeft meegemaakt in zijn leven. Deze man, die door zijn harde werken, samen met zijn generatiegenoten ons heeft gebracht waar we nu zijn, moet nu hemel en aarde bewegen om vervoer te krijgen naar het ziekenhuis, terwijl er in de buurt een ziekenhuis was, met alle voorzieningen, warmte en aandacht die een perifeer ziekenhuis met zich meebrengt.
Het is niet anders. Er zal een pracht OZG in langs de snelweg bij Scheemda verrijzen, die voldoet aan alle normen en kwaliteitseisen van nu, en de werknemers zullen worden beloond voor hun onmetelijke geduld.
Ondertussen moeten we met elkaar een weg vinden om de bezuinigingen in zorgland het hoofd te bieden, want de mensen om wie het gaat moeten we koesteren.