Het tijdsbeeld rond 1886 (deel 5)
werklieden open en nam de belangstelling toe. Er kwam leven inde brouwerij. weldenkende mensen van boerenijen burgerstand stonden er, schoon nog wat aarzelend in het begin, wel sympathiek tegenover, doch stellig waren er meer, die met wantrouwen, zo niet met vijandigheid, de nieuwe beweging gadesloegen. Dezen waren met de ritselingen van nieuw leven in de wereld der arbeiders volstrekt niet ingenomen. Dit heeft echter niet kunnen verhinderen, dat het ledental van Patrimonium gestadig bleef groeien, hoewel het niet hard ging. Dat valt trouwens niet te verwonderen. Het geloof aan de mogelijkheid van verbetering in een “sedert eeuwen bestaanden toestand verwerft men zo gemakkelijk niet. Veel mensen durfden haast niet te geloven, namen deswege een afwachtende houding aan en dat vertraagde uiteraard den toeloop van nieuwe leden. Ter ere van den heer Keuning, in mijn kinderjaren hoofd van de eerste chr.school in Spijk, wil ik hier meedelen,dat hij niet alleen de hand heeft gehad in de oprichting van de afdeling van Patrimonium, maar er ook in het vervolg steeds een werkzaam aandeel in genomen heeft. Meermalen is hij met een inleiding over een of ander onderwerp voor de afdeling opgetreden om de mensen voor te lichten. Deheer Keuning was een man, die de arbeidersbevolking een warm hart toedroeg en overtuigd was van de noodzakelijkheid, te trachten, verbetering te brengen in haar lot. Hij achtte het zijn plicht, voor haar belangen op te komen. Geen wonder, dat hij bij de arbeiders hoog aangeschreven stond, al trokken anderen wel eens een scheef gezicht bij het horen van zijn naam.
En het resultaat van den arbeid, die aangevangen was? Wel , het heeft nog vele jaren moeten duren, eer er resultaten van betekenis behaald waren. Maar de beweging,zwak in het begin, is meer en meer in kracht toegenomen, zodat we nu, in I960,kunnen zeggen, dat de positie van der arbeider in het maatschappelijk bestel in velerlei opzicht ontzaglijk veel vooruitgegaan is. Meer ervan te zeggen valt buiten mijn bestek, is ook niet nodig, want het is van algemene bekendheid. lk meen ook, het voornaamste van het dorp Spijk en zijn bewoners uit mijn kinderjaren wel zo ongeveer verteld te hebben.
We gaan nu naar de groene Laan, in het dialect van de streek Greune Loan genoemd. De Greune Loan is een weg van een meter of tien breed en is helemaal met gras begroeid. Aan weerskanten van den weg lopen sloten, die de er langs gelegen landerijen ervan scheiden. Een verkeersweg in den gewonen zin van het woord is de Greune Loan niet. Toch is het wel een publieke weg, want ieder mag er gebruik van maken om er langs te lopen of te rijden, wat echter niet veel gedaan wordt. ln hoofdzaak wordt hij gebruikt door de mensen, die eraan wonen, en door boeren, wier landerijen er langs liggen.
Aan dezen zelfden weg nu staat het huisje,waar ik geboren en groot geworden ben. ln welk huis Vader en Moeder na hun trouwen eerst gewoond hebben, weet ik niet precies. Wel weet ik, dat het in het dorp stond dat hun eerste kind, Jan, er geboren is. Maar Vader heeft blijkbaar gauw naar iets anders omgezien en het gelukte hem, met nog iemand samen een lap grond van een boer te kopen. Deze lap grond, gelegen aan de Greune Loan, had en heeft nog den vorm van een rechthoekigen driehoek, waarvan de langste rechthoekszijde langs den weg ligt, de basis aandennoordkant, terwijl de punt naar het Zuiden wijst. Vader kreeg het noordelijkste deel, naar mijn mening verreweg het mooist en voordeligst, de andere man het zuidelijkste. De lap van Vader was ruim vijftien are groot. Langs de basis lag een laantje van een goeie vier meter breed, dat wel Vaders eigendom was geworden, maar hij moest toelaten, dat de boeren, die daar land hadden liggen, over dat laantje reden om hun land te bereiken. Dat mocht Vader nooit op enigerlei wijze ook maar in het minst belemmeren. Dat was dus een recht van den boer, dat op dat laantje bleef rusten. ln de koopacte was het ook aldus beschreven.
In den noordwesthoek, enige meters van het laantje af en ook van de Greune Loan, liet Vader het huis bouwen, opdat de tuin steeds zoveel mogelijk van de zon zou kunnen profiteren. Zodra het huis klaar was, werd het door het jonge gezin betrokken, dat toen uit drie personen bestond, nl.den man,Berend Griede, de vrouw Aafke Dijkstra en hun eerstgeboren zoon Jan. Hun werden daarna in dat huis aan de Greune Loan nog zeven kinderen geboren. De eerste was ikzelf, Siemen, daarna in volgorde Bouke, Jans, Bouke, Lubbertus, Grietje en Jantje. Het gezin zou dus ten slotte uit tien personen hebben bestaan, als allen waren blijven leven. Maar helaas, mijn zusje Bouke, die in leeftijd op mij volgde, stierf, toen ze 2 jaar oud was , aan een keelziekte. lk was toen vier jaar. Toch herinner ik me de droeve gebeurtenis nog heel goed. Van het meisje zelf heb ik geen voorstelling meer, maar wat ik ben blijven zien is het beeld van twee vrouwen aan het ziekbed op den dag van het sterven. Die vrouwen waren mijn moeder en tante Griet, haar oudste zuster. Vader was niet thuis, hij werkte op het land. Meer herinner ik me van het sterfgeval niet. Wel herinner ik me, dat Moeder er later nog vaak over gepraat heeft. Ook heeft ze meer dan eens een haarlokje laten zien, dat ze het betreurde kind afgeknipt en als een dierbare gedachtenis bewaard had. Het is te begrijpen, waarom aan het volgende meisje, dat geboren werd, weer de naam Bouke gegeven werd.
De zeven genoemde kinderen van Vader en Moeder, buiten de zo jong overleden Bouke, zijn allen groot geworden. Op het ogenblik, dat ik dit zit te typen, zijn er maar vier meer van over. Broer Jan overleed op 30 juni 1940 op 61-jarigen leeftijd, broer Jans op 5 augustus 1957, 72 jaar oud en zuster Jantje op 16 juli, I959. Zij bereikte den ouderdom van 62 jaar.
Laat ik nu beginnen met een en ander uit het gezin van Vader en Moeder te vertellen. Zij behoorden in mijn prille jeugd tot de Nederlands Hervormde Kerk. Het waren trouwe kerkgangers. Zonder geldige reden werd geen dienst verzuimd. Ook de kinderen werden al op jeugdigen leeftijd meegenomen. Hoe oud ik was, toen ik voor het eerst in de kerk kwam, weet ik niet, doch toen Vader en Moeder mij oud genoeg vonden, moest ik mee. En met de andere kinderen na mij is het evenzo gegaan. Of we wel eens niet liever thuisgebleven waren? Och waarschijnlijk wel. Zo zijn kinderen immers. Maar daar werd nooit over gepraat. Het was zondag, dus ging men naar de kerk, zin of geen zin. Het was een vanzelsheid, het hoorde zo. Ik geloof ook niet, dat ooit een van de kinderen het gewaagd heeft er tegen te mopperen.
Ik herinner me nog goed, dat ik als klein manneke met Vader meeging naar de Hervormde Kerk. Het toenmalige hoofd der openbare school was een zekere meester Kremer, een vrij grote donkerharige man. Deze was toen tevens voorlezer in de Hervormde Kerk. Nog hoor ik zijn zware, indrukwekkende basstem door de kerk dreunen.Het imponeerde mij ontzaglijk en vervulde me met diep ontzag voor den geweldigen man. Want dat was hij voor mijn kinderlijk besef.
Dan was er nog iets, dat heel veel indruk op me maakte. Dat was het orgel. Wat een geluid! Zoiets kende ik niet, zo’n geluid niet, en het instrument niet, dat in staat was zulk een geluid voort te brengen. Bijna nog groter werd mijn verbazing, toen ik den voorkant van de orgelgalerij op een keer eens te zien kreeg met al de blinkende orgelpijpen. Welk een schittering! Majestueus voor mijn verwonderde ogen. Maar het voorrecht van dat gezicht viel me helaas slechts zelden ten deel. Want je kreeg het front van de galerij alleen maar te zien,a ls je dieper de kerk inging en dat deed Vader niet dan wanneer hij dicht bij de kerkdeur onder galerij beslist geen plaats meer vinden kon. Dan was er alleen maar meer het voor mij machtige basgeluid van den voorlezer en ja, dat betekende wel heel wat, maar mijn ogen hadden toch veel gemist. En zo had ik dan de meeste keren het gevoel, dat ik tekortgekomen was, niet het volle pond had gekregen.
Van den Dominee herinner ik me nog vrij precies zijn uiterlijk en den klank van zijn stem, die veel minder indrukwekkend was dan die van den …