4 MEI
Citaat uit; van het westelijk front geen nieuws
Erich Maria Remarque
De schrijver van, en hoofdpersoon in het boek, heeft dekking gezocht in een bomkrater. Hij heeft alleen nog de beschikking over een mes. Als een “vijand”in de krater springt om ook dekking te zoeken, steekt hij hem neer. Hij beschrijft het stervensproces en zijn gevoelens daarbij.
Die eindeloze uren. Het rochelen begint weer, wat sterft een mens toch langzaam! Want zoveel is zeker: hij is niet meer te redden. Ik heb weliswaar geprobeerd het mezelf wijs te maken, maar tegen de middag is deze uitvlucht voor zijn gekreun versmolten, aan stukken geschoten. Als ik mijn revolver tijdens het kruipen niet had verloren, zou ik hem doodschieten. Doodsteken kan ik hem niet.
’s Middags doezel ik op de grens van denken en dromen. De honger ondermijnt me, ik moet haast huilen van schaamte dat ik nu zo aan eten denk, maar ik kan me er niet tegen verzetten. Nog een paar keer geef ik de stervende water en drink er zelf ook van.
Hij is de eerste mens die ik met mijn eigen handen heb gedood en bij wie ik het sterven meemaak, dat ik op mijn geweten heb.
Iedere ademtocht van deze man snijdt me door de ziel. Deze stervende heeft de macht over de tijd, hij heeft een onzichtbaar mes waarmee hij mij zal doden: de herinnering.
Wat zou ik er niet voor overhebben als hij bleef leven. Hoe lang zal die marteling nog duren, hier te liggen en hem te zien en horen lijden.
’s Middags om drie uur is hij dood.